- stoten
- {{stoten}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [botsen] heurter (qc.)2 [horten, haperen] tressauter♦voorbeelden:1 het schip stootte op een klip • le navire a heurté un récifop de vijand stoten • se retrouver face à l'ennemiop een vreemd woord stoten • tomber sur un mot étrangerop iets stoten • buter sur qc.2 die auto's stoten • ces voitures cahotentII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [door duwen op, van een plaats, in een toestand brengen] bousculer2 [door botsen bezeren] (se) cogner♦voorbeelden:1 iemand in het water stoten • pousser qn. dans l'eau2 〈figuurlijk〉 zijn hoofd stoten • se casser le nezIII 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉1 [gewichtheffen]faire un épaulé-jeté2 [biljart] 〈onovergankelijk werkwoord〉 jouer à la bande♦voorbeelden:1 zij stoten 200 kilo • ils soulèvent 200 kilos2 hij stootte een serie van honderd • il a fait une série de centzij stoten 200 kilo • ils soulèvent 200 kilosIV
Deens-Russisch woordenboek. 2015.